- Artikelen
- Columns
Wat is de vrijeschool
Burger van twee werelden
SEIZOENER|Lente 2011
Door: Maritgen Matter
De vrijeschool neemt een bijzondere plaats in binnen het onderwijslandschap. Waarom kiezen ouders voor dit ‘andere’ onderwijs en wat maakt deze school in hun ogen aantrekkelijk? ‘Het creatieve element,’ hoor je nieuwelingen vaak zeggen. Of: ‘de sfeer’. Maar wat doen ze daar dan precies? En waarom? Een korte opfrisser over de ideeën achter het vrijeschoolonderwijs en het antroposofische mensbeeld.
Onderwijs is opvoeden. Maar opvoeden tot wat? Die vraag brengt je onherroepelijk bij het mensbeeld dat je hanteert. Was de mens eeuwenlang vooral een onverbeterlijke zondaar die met tucht en orde in het gareel gehouden moest worden, na Darwin werd hij als een hogere aap beschouwd – een toevallig product van de evolutie. Op dit moment lijkt de kroon der schepping vooral een mechanisch radertje te zijn dat de economie draaiende moet houden. De vraag is of dit allemaal wel recht doet aan wat we zijn. Hoe dan ook: zo’n collectief mensbeeld bepaalt bewust of onbewust het aanzien van de samenleving.
Uniek levensdoel
De vrijeschool heeft een spiritueel mensbeeld, dat wortelt in de antroposofie – een geesteswetenschap die begin vorige eeuw door Rudolf Steiner gegrondvest werd. Daarbij is de mens burger van twee werelden: de aardse en de kosmische. De mens bestaat uit lichaam, ziel en geest, en wil hij zich evenwichtig ontwikkelen, dan kun je geen van deze wezensdelen verwaarlozen of zomaar weglaten. Het antroposofisch mensbeeld gaat ook uit van reïncarnatie. Bij je geboorte heb je dus al een hele voorgeschiedenis en een daarmee samenhangend, uniek levensdoel: de onthulling en realisatie van je ware ‘ik’. Dat doel kan dus nooit door welke opvoeder of samenleving dan ook opgedrongen worden, want het gaat hier om je diepste individualiteit.
Voor een leerkracht is het mensbeeld een belangrijk uitgangspunt. Want het is een levensgroot verschil of je ergens in een zinloos heelal les staat te geven aan ontwikkelde koolstofketens, of individuele kinderen helpt om hun ‘ik’ te realiseren in een bezielde wereld. De Griekse wijsgeer Heraclitus zei het al: ‘Onderwijs is geen emmers vullen, maar een vuur ontsteken.’ De mens is dus volgens de antroposofen niet ‘het product van de samenleving,’ zoals een staatssecretaris van onderwijs meende, maar integendeel ‘medeschepper’ van de wereld van morgen. Alleen, dat scheppen moet ons dan niet door mechanisch standaardonderwijs afgeleerd zijn. Dat veel mensen tegenwoordig het bestaan als ‘zinloos’ ervaren, heeft wellicht te maken met de collectief gepropageerde (materialistische) levensdoelen, die wellicht weinig met de eigen bestemming te maken hebben. Een samenleving wordt pas zielvol – en zinvol – als er vanuit een eigen visie geleefd kan worden. Maar een visie, dat is iets wat diep van binnenuit komt.
Heraclitus: ‘Onderwijs is geen emmers vullen, maar een vuur ontsteken.’
Van kleuter tot eersteklasser
Het reguliere onderwijs gaat niet uit van het geestelijke als realiteit. Alleen de fysieke wereld is werkelijk - en daarin is dan vooral de cognitieve ontwikkeling belangrijk. Uiteraard is het mentale vermogen noodzakelijk om te kunnen functioneren in de wereld van vandaag – en ook de vrijeschool heeft hierin een modernisering doorgemaakt die nog steeds gaande is. Maar er is een visie óp en een grens áán die tendens. Jonge kinderen worden tegenwoordig steeds vroeger op het verstandelijke aangesproken. Ook jonge kleuters zitten vaak al tot 3 uur op school met voorgekookte taken en werkbladen vol taal- en rekenwerk – in plaats van te doen wat ze van nature het liefste doen: naar hartelust bewegen en spelen.
Hierin neemt de vrijeschool echt stelling. Door elke dag te spelen en te zingen, door de terugkerende jaarfeesten, de sprookjes, verhalen en de handspelletjes ontwikkelt het kleine kind alles wat het nodig heeft om straks te leren lezen, schrijven en rekenen. De stap van kleuter naar eersteklasser is een heel belangrijk en ook duidelijk waarneembaar moment. De vrijeschool is zich zeer bewust van deze overgang naar de schoolrijpheid, die fundamenteel van aard is en daarom niet versneld of genegeerd mag worden. Kleuters intellectueel aansporen is dan ook op zijn best zinloos. Op zichzelf is er niets mis met het aanspreken van het denkvermogen, maar wel als dat veel te vroeg en eenzijdig gebeurt.
'Een mens bestaat natuurlijk niet alleen uit een hoofd. De vrijeschool streeft er dan ook naar om de gehele mens harmonieus te laten ontwikkelen'
Drie ontwikkelingsfasen
Een belangrijk uitgangspunt van de vrijeschoolpedagogiek is dat gebruik wordt gemaakt van de eigenschappen die spontaan in het kind leven. Hoe zit dat precies? Volgens Rudolf Steiner, grondlegger van de antroposofie, beleeft het kind drie ontwikkelingsfasen die ieder heel verschillend van aard zijn. Tot aan de tandenwisseling leeft het kind helemaal in de nabootsing door spel; in deze fase wordt het fysieke lichaam zelfstandig. Rond het zevende jaar breekt er een nieuwe ontwikkelingsfase aan: nu wordt het etherlichaam of levenslichaam zelfstandig. Het kind leeft helemaal in zijn ziel, gevoel, gemoed. Mooi en lelijk, goed en kwaad – via een intens meebeleven leert het de wereld kennen. Daarom werkt de vrijeschool gedurende die jaren zoveel mogelijk creatief, verhalend en via de beleving, omdat het kind zo echt betrokken wordt. Bij het aanbreken van de puberteit rond het veertiende jaar, wordt het astraallichaam wakker en kan de leerstof ook intellectueel opgenomen worden. De hersenen zijn nu pas zodanig uitontwikkeld, dat je rechtstreeks op het intellect kunt inwerken. Het denken zal dan gebruik kunnen maken van een rijke infrastructuur aan levende beelden, creatieve expressiemiddelen en eigen aanschouwelijke ervaringen. Daardoor wordt het verstand als het ware doorwarmd, ofwel vermenselijkt. Rond het eenentwintigste jaar wordt dan het ik-lichaam geboren.
De jonge mens is nu een individu aan het worden, een uniek wezen dat zichzelf gedurende zijn levensloop wil realiseren. In aanloop naar die volwassenheid en zelfbeschikking sluit de vrijeschoolleerling zijn laatste schooljaar in de bovenbouw dan ook af met een persoonlijke ‘eindpresentatie’. Alleen op het podium in de grote zaal, voor een groot publiek van ouders, medeleerlingen en leerkrachten laat hij zien wie hij geworden is – wat zijn hart doet kloppen en waar zijn inspiratie en vragen liggen. Dit is vaak een ontroerende en adembenemende gebeurtenis voor alle partijen. Het hele onderwijs staat zo in dienst van het ‘worden wie je bent.’ Dat veel reguliere scholen dit inmiddels hebben overgenomen, laat zien hoeveel behoefte er is aan een verschuiving van het inwisselbare naar het persoonlijke van de ontwikkeling. Maar als niet het hele onderwijs hierop is ingericht, blijf het bij een louter cosmetische truc. De innerlijke samenhang ofwel visie van het vrijeschoolonderwijs is dan ook de unieke kracht ervan.
Eerste vrijeschool
De eerste Nederlandse vrijeschool werd in 1923 in Den Haag opgericht, in de toenmalige stroom van ‘kindgerichte’ onderwijsvernieuwing. Waar Jan Ligthart, Maria Montessori en Kees Boeke echter alleen maatschappelijk geëngageerd waren, had Rudolf Steiner een geesteswetenschappelijke visie op mens en onderwijs, die de maatschappij van binnenuit moest hervormen.
Lesstof
De lesstof ligt wel vast in het leerplan, maar de leerkracht maakt bij voorkeur zijn eigen lesmateriaal, op grond van persoonlijke belangstelling en inspiratie. Zo wordt de stof niet mechanisch en dus onbewust overgedragen – en kan de leerkracht vanuit zijn eigen enthousiasme of ‘vuur’ werken.
Vertelstof
De vertelstof staat in nauw verband met de ontwikkelingsfase van het kind. Ieder leerjaar staat in het teken van een grote cultuur uit het verleden. Het kind doorloopt zo in vogelvlucht de mensheidsgeschiedenis die overeenkomsten vertoont met de eigen ontwikkeling. Omdat elke cultuur aansluit bij een specifieke leeftijdsfase, zal het kind zich herkennen in de mythen, verhalen en helden – als aanmoediging en inspiratie voor de eigen weg.
Vormkracht
Een belangrijk element in het vrijeschoolonderwijs is vormkracht. De vertelcultuur, euritmie, vormtekenen, volksdansen, het worstelen met natuurlijke materialen als bijenwas, hout en waskrijt en het bij voorkeur uitvoeren van de eigen ideeën in plaats van voorgekookte zaken – dat alles doet een beroep op het menselijke vermogen tot (om-)vormen. In feite leer je kinderen zo de kunst van het veranderen vanuit de scheppende fantasie.
Leeftijdsfasen
(0-7 jaar) Geboorte tot tandenwisseling: zelfstandig worden van het fysieke lichaam. Kind ervaart de wereld via de zintuigen. Nabootsing, spel, ritme.
(7-14 jaar) Tandenwisseling tot puberteit: zelfstandig worden van het etherlichaam. Schoolrijpheid. Kind ervaart wereld via de ziel. Gevoel voor schoonheid en het morele, creativiteit, de eigen ervaring.
(14-21 jaar) Puberteit tot volwassenheid: zelfstandig worden van het astraallichaam. Het kind of de jongere ervaart de wereld via het denken. Abstractie, cognitief inzicht, eigen moraal. Het Ik manifesteert zich.
Vrijeschoolleerkracht
De vrijeschoolleerkracht gaat in principe zes jaar met zijn klas mee. Zo krijgt deze een goed beeld van de kinderen en kan er een persoonlijke band ontstaan, die nodig is om echt iets over te dragen dat bijdraagt aan de persoonlijke ontwikkeling. Tegenwoordig zijn er ook wel leerkrachten die alleen de eerste drie jaar meegaan of nog korter.
Getuigschrift
De vrijeschool kent geen jaarrapporten met cijfers. Aan het eind van het schooljaar krijgt ieder kind een getuigschrift uitgereikt met een beschrijving van de ontwikkelingen. Voorop staat een door de leerkracht gemaakt inspirerend beeld met tekst uit de vertelstof, dat op de leerling van toepassing is.